
Jurisprudentie
BB1561
Datum uitspraak2007-08-10
Datum gepubliceerd2007-08-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3067 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3067 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. In hoger beroep is een afdoende motivering van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit verschaft. Bevestiging jurisprudentie.
Uitspraak
05/3067 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B.] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 april 2005, 04/1986 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2007. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door F.P.L. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft zich op 14 april 1990 met CVS/ME ziekgemeld. Zij ontving toen een uitkering uit de Werkloosheidswet. Na voltooiing van de wachttijd heeft zij een volledige WAO-uitkering ontvangen.
Bij besluit van 2 juni 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 2 augustus 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%.
Bij besluit van 15 oktober 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juni 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat met de klachten en beperkingen van appellante genoegzaam rekening is gehouden. Op basis van de geduide functies is appellante terecht ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%. Bovendien heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om appellante te volgen in haar stelling dat de Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) niet in acht is genomen.
In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde grieven dat het Uwv in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met haar klachten en dat ze niet in staat is te werken, herhaald. Appellante is niet in staat om 20 uur per week te werken. Voorts is aangevoerd dat er ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Tenslotte verzoekt ze de Raad een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen en is er algemene informatie over CVS/ME ingestuurd.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is - met de rechtbank - van oordeel dat het medische onderzoek naar de beperkingen van appellante juist is verricht. De verzekeringsarts van het Uwv heeft blijkens haar rapportage van 20 november 2003 – en anders dan appellante stelt – lichamelijk onderzoek verricht en de in het dossier aanwezige informatie van onder meer het psycho-medisch streekcentrum Nijverdal bij haar oordeel betrokken. Zij heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin met de beperkingen van appellante rekening is gehouden. Tevens heeft de verzekeringsarts een urenbeperking van 20 uur per week vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van appellante uitgebreid bekeken, kennis genomen van de informatie van het CFS Research Centre Amsterdam en van neuroloog dr. R.J. van Oostenbrugge en de FML aangescherpt. De Raad heeft geen redenen aan te nemen dat appellante meer of anders beperkt is. De algemene informatie met betrekking tot CVS/ME leidt de Raad niet tot een ander oordeel, omdat die informatie niet toegespitst is op appellante.
Nu de Raad van oordeel is dat de medische component voldoende onderbouwd is, ziet de Raad geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Appellante is dan ook per 2 augustus 2004 terecht ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%.
De Raad overweegt echter dat nu eerst in hoger beroep bij de rapportage van de bezwaar arbeidsdeskundige C.P.M. Harren van 21 maart 2007 een afdoende motivering van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is verschaft, zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient te worden vernietigd. Aangezien appellante, zoals hiervoor is overwogen, per 2 augustus 2004 terecht is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%, is er aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Appellante komt in aanmerking voor vergoeding van de proceskosten zowel in eerste aanleg (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) als in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift), wegingsfactor 1, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep ten bedrage van € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstiuut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 37,- + € 103,-, in totaal € 140,- aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MH